Orpheus en Eurydice


Zelf troost zoekend voor liefdesverdriet op zijn holle schildpad

bezong hij jou, mijn lieve echtgenote, alleen bij zichzelf aan de verlaten kust,

jou, terwijl de zon opkwam, jou, terwijl de zon onderging.

464

  • Ipse: nl. Orpheus

  • cavus,a,um: ‘hol’
    testudine: < testudo, v.: ‘schildpad’
    De uitgeholde schildpad werd gebruikt als klankkast voor een muziekinstrument (de vroegste vorm van een lyra)

  • cava … testudine en aegrum … amorem: gekruist hyperbaton (onderstreept de verwarring in het hoofd van Orpheus)
  • (con)solans: < (con)solari, APP, nom m E: ‘troost zoekend voor’

  • aegrum amorem: lett. ‘zieke liefde’, vlot ‘liefdesverdriet’


465

  • te: sterke anafoor (4 x te)

    De sterke aanwezigheid van het woordje ‘te’ is typerend voor het genre van het epyllion. Het verhaal van Orpheus en Eurydice staat in de Georgica (didactische poëzie), maar is zelf een epyllion, een combinatie van epos (verhaal) en lyriek (emotionele betrokkenheid). Als Vergilius hier met het woord ‘te’ Eurydice zelf aanspreekt, toont hij heel sterk die betrokkenheid.
  • dulcis coniunx: vocatief (nl. Eurydice)
  • solo: zeugmatisch gebruikt – solo hoort zowel bij litore (‘aan de verlaten kust’) als bij se (‘bij zichzelf alleen’) – het zeugma onderstreept de verbondenheid van Orpheus met de natuur, die meetreurt met hem (de kust voelt zich ook eenzaam)
  • De vele spondeeën in v 465 suggereren een trage droefenis 🙁

466

  • { veniente die } , { decedente <die> } : { Losse Ablatief }
  • Let in vers 466 op de vele (klagende) e-klanken, die het verdriet 🙁 van Orpheus onderstrepen

Hij ging zelfs binnen in de keel/toegang van Taenarum, de diepe toegang van de onderwereld,

en het in duisternis gehulde woud | door zwarte angst,

en hij ging naar de schimmen en naar de huiveringwekkende koning

en naar de harten niet in staat zacht te worden door smeekbeden van de mensen.

467

  • Hier start een beschrijving van de onderwereld, waarin Orpheus binnentreedt.

    De talrijke begrippen vind je uitgelegd in het document ‘De onderwereld’ (bij je documenten in Smartschool)

  • Taenarius, a,um: ‘van Taenarum’ (een kaap in Laconië, helemaal in het zuiden van Griekenland, waar een diepe grot is, die beschouwd werd als een toegang tot de onderwereld)

    Taenarias fauces: mooie metafoor – lett. ‘de keel van Taenarum’, hier = ‘toegang       


  • Ditis < Dis, is genitief = Pluto, god van de onderwereld, hier als metonymie voor ‘de onderwereld’ zelf

    Het Griekse adjectief ‘ploutos’ heeft dezelfde betekenis als het Latijnse ‘dives’ (waar Dis van afgeleid is), nl. ‘rijk’. De god van de onderwereld is immers rijk, want hij krijgt (lichamen), maar geeft nooit iets terug.
  • alta ostia Ditis = ‘de diepe toegang van de onderwereld
  • Taenarias fauces, alta ostia en caligantem lucum: 3 LV bij ingressus

       


468

  • 468: let op de vele spondeeën in dit vers. Ze onderstrepen de (voorzichtige en plechtige) traagheid waarmee Orpheus binnengaat in de onderwereld.
  • caligare,o: ‘in duisternis gehuld zijn’
  • nigra: kan je eventueel als hypallage zien bij lucum (grammaticaal bij formidine)
  • < formido, -dinis: ‘angst’
  • lucus,i: ‘woud’

      orpheus 4


469

  • ingressus: < ingredi, dep. part.perf. nom m E – heel sterk enjambement: nadruk op het feit dat Orpheus effectief binnen is in de onderwereld
  • manes: ‘de schimmen’ van de onderwereld
  • tremendum: < tremere, verbaaladj. acc m E, bij regem (lett. ‘de te vrezen koning’, vlot: ‘de huiveringwekkende koning’) – het gaat hier over Hades (of Pluto of Dis)
  • manes, regem tremendum, nescia corda: 3 LV bij adiit

470

  • nescia: < nescius,a,um: ‘onwetend, niet in staat’ – versomarmend hyperbaton bij corda <cor,cordis(o) ‘hart’
  • mansuescere,o: ‘zich laten vermurwen, zacht worden’
  • preces,um: ‘smeekbeden’

Maar de ijle schimmen bewogen door zijn gezang, kwamen | van uit de diepste plaatsen van de onderwereld,

en de schijnbeelden van hen die licht missen,

zoveel als de vele duizenden vogels zich verbergen in bladeren,

wanneer de avond of een winterse regenbui hen uit de bergen verdrijft,

moeders en mannen | en gestorven lichamen

van grootmoedige helden, jongens en ongehuwde meisjes,

en jongemannen geplaatst op brandstapels voor de gezichten van ouders.

471

  • At: stérk signaalwoord; het kán normaal gezien niet, … Maar …

  • cantus,us: ‘gezang’

  • commotae: commovere (‘ontroeren’), PPP, nom v MV (bij umbrae)

  • Erebi: < Erebus: andere naam voor Hades, hier ook als metonymie voor de onderwereld

  • de sedibus imis: ‘van uit de diepste plaatsen’

orpheus 5


472

  • ibant: onderwerpen hierbij zijn umbrae (‘schimmen’) en simulacra (‘schijnbeelden’)
  • < tenuis,is,e: ‘ijl’ (= datgene wat je niet kan vastgrijpen)
  • carentum < carere, APP, gen m MV (zelfstandig gebruikt), ‘van diegenen die missen’ + abl. (luce)

473

  • tam quam multa = tam <multa> quam multa: ‘zo<veel> als de vele …’ (hier start een Homerische vergelijking, waarbij de schimmen vergeleken worden met een zwerm vogels)
  • multa milia + gen. avium (<avis,v.: ’van vogels’), gen. v. MV
  • se condere,o: zich verbergen
  • in foliis : < folium,o. : blad


474

  • vesper ubi = ubi vesper (ubi = ‘wanneer’)
  • hibernus … imber: ‘winterse regenbui’
  • vesper en imber zijn onderwerp van agit (‘verdrijft’)

475

  • Hier gaat Vergilius verder met een opsomming van wie die schimmen zoal zijn: matres, viri, heroes, pueri, puellae
  • defuncta corpora: < defungi, Dep. part; perf. nom o. MV – defungi (‘zich kwijten van/tot het einde toe vervullen’) + abl: vitā – ‘zich kwijten van zijn leven = sterven’

476

  • heroum: gen MV van < heros (‘held’) – hierbij hoort het adj. magnanimum, poëtische gen. MV (‘grootmoedig’)
  • innuptus,a,um: ‘ongehuwde’

477

  • impositi: imponere, PPP, nom m MV, hoort bij iuvenes
  • rogus,i: ‘brandstapel’
  • < os, oris: ‘mond, gezicht’
  • Let op het dramatische element bij deze laatste twee categorieën.

verzen 485-498 (Latijn)

Terwijl hij al aan het terugkeren was | en wás ontsnapt aan alle gevaren ;

en nadat Eurydice teruggegeven was, kwam hij naar de bovenwereld,

terwijl zij hem op de voet volgde, want Prosperina had deze voorwaarde gegeven,

toen plots een weliswaar te vergeven waanzin zijn onvoorzichtige geliefde greep, indien de schimmen wisten te vergeven.

485

  • iamque pedem referens (pedem referre = ‘terugkeren’)
  • casus,us: ‘voorval’, hier = ‘gevaar’
  • evaserat: let op het gebuik van het plusquamperf.(VVT): hij wás aan alle gevaren ontsnapt
  • Het opvallende gebruik van de talrijke dactylen in dit vers onderstreept de vrolijke (huppelende) sfeer.

Vergilius maakt hier een grote sprong. Na de beschrijving van de creaturen in de onderwereld stapt hij immers meteen over naar het moment waarop Orpheus al op terugweg is met Eurydice. Vergilius beschrijft dus niet het pleidooi van Orpheus en zijn smeekbede bij Proserpina (Persefone), de echtgenote van Hades (Pluto), om zijn geliefde Eurydice mee te krijgen. Ook dit is een typisch element voor het epyllion, je hoeft als auteur niet noodzakelijk elk element te vertellen. De emotie is belangrijker dan een correcte chronologische weergave van de feiten.


486

  • reddita: ‘teruggegeven’, part. perfectum (voltooid dus, het resultaat is er)
  • superas auras: ‘de bovenwereld’
  • veniebat: imperfectum (OVT, onvoltooid verleden tijd) – ze is dus nóg (nét) niet boven …

487

  • pone: ‘achter (hem) aan, op de voet’
  • hanc legem: ‘deze voorwaarde’ – Vergilius gebruikt hier doelbewust het eerder dwingende woord ‘legem’ (hier valt dus niet over te onderhandelen).
  • Opnieuw zien we hier ook een element van epyllion. Vergilius vermeldt immers niet de voorwaarde die Proserpina gesteld had, nl. dat Orpheus niet mocht omkijken tot ze beiden terug waren in de bovenwereld.

488

  • cum = cum inversum (toen): Deze cum-zin is een bijzin, maar bevat wel de hoofdzaken, terwijl de inhoud van de hoofdzin eerder achtergrond is (het omgekeerde dus van wat je normaal gezien verwacht).
  • subita dementia en incautum amantem: gekruist hyperbaton – onderstreept de totale chaos in het hoofd van Orpheus, hij is immers gegrepen door ‘dementia’ (‘waanzin’); elke vorm van rationeel denken en handelen is bij hem weg, de emotie neemt het over en dat is natuurlijk het moment waarop het fout loopt.

489

  • ignoscenda: < ignoscere, VA = verbaaladj. nom v E, bij dementia – Vergilius houdt de spanning er nog even in door vooraan in het vers het woord ‘ignoscenda’ te plaatsen, wat suggereert dat ze het hem wel zullen vergeven, maar onmiddellijk volgt de si-zin (indien/als) met een irrealisnee dus (want Schimmen kunnen geen vergiffenis schenken).

Hij bleef staan | en naar zijn Eurydice | reeds vlakbij het daglicht zelf

zonder na te denken helaas!  en overwonnen in zijn geest  keek hij om.  Daar is al

zijn moeite voor niets geweest | en het verdrag van de harteloze tiran is verbroken,

en driemaal werd gekraak gehoord bij de poel van de onderwereld (Avernus).

490

  • Restitit: < resistere, A ind. perf 3E (hij bleef staan) = heel sterk vooraan geplaatst; oei, hij blijft staan, nu gaat het gebeuren …

orpheus 7


  • S U A M : suam is het centrale woord van dit hele epyllion! – ‘zijn Eurydice’ – Orpheus mocht haar echter nog niet de zijne noemen, ze was immers nog niet terug in de bovenwereld en behoorde nog toe aan Hades. Dit is hybris (overmoed) en hybris wordt door de goden altijd bestraft! Dit is de cruciale fout die Orpheus maakt.
  • iam luce sub ipsa: ‘reeds vlakbij het (dag)licht zelf’ (maar dus nog niet helemaal !!)
  • ipsa (luce): < ipse, abl.v. E, abl. BWB (sub + abl.) – (bij het licht) zelf

491

  • immemor: ‘zonder na te denken’ (hij is immers zijn ratio kwijt)
  • heu! : ‘helaas!, ach’ (toevoeging van Vergilius, waarmee hij zijn betrokkenheid en spijt uit, een echt epyllion dus)
  • victus animi: < vincere, PPP, nom m E – ‘overwonnen in zijn geest’ (want de emotie neemt het over)
  • respexit: < respicere, A ind. perf 3E – ‘keek hij om’: het fatale woord, gevolgd door een sterke cesuur – het is gebeurd!, hij heeft omgekeken

492

  • effusus: < effundere (‘uitgieten’), PPP, nom m E – hoort bij labor (alle moeite is voor niets geweest)
  • immitis,is,e: ‘hard(vochtig)’ : < immitis, gen m E :  dit woord is eigenlijk een litotes op zich: in = ‘niet’ + mitis = ‘zacht’ > zeer hard) – dit woord verraadt al dat het niet goed afloopt !
  • immitis…tyranni en rupta…foedera: gekruist hyperbaton – totale chaos
  • rupta <sunt>: < rumpere, P. ind. perf 3MV – waren verbroken

493

  • foedera: < foedus (foederis), Nom o. MV (verdrag) – in enjambement – dit woord is belangrijk, er was immers een verdrag (en dat mag je niet zomaar verbreken).
  • ter: ‘driemaal’
  • fragor: ‘gekraak’
  • stagnis: < stagnum (‘poel’), abl. o. MV , abl. BWB, plaats – ‘in de poelen’
  • auditus <est>
  • Avernis: < Avernus,m.: ‘meer’ in een diepe krater (zou toegang tot de onderwereld zijn)

 


Zij zei: “Wie heeft zowel mij ongelukkige als jou Orpheus ten gronde gericht,

wat voor waanzin is zo groot?

Kijk, opnieuw roept het wrede lot mij terug, en slaap bedekt mijn betraande ogen.

Vaarwel nu!  Ik word meegesleurd, omgeven door een reusachtige nacht,

en terwijl ik mijn krachteloze handpalmen uitstrek naar jou, <ik> helaas niet meer de jouwe !

494

  • Illa: ‘Zij’; na een passage waarin Orpheus de centrale rol speelde, laat Vergilius nu een emotionele Eurydice aan het woord
  • et et: polysyndeton – jouw waanzin heeft en/zowel mij en/als jou ten gronde gericht
  • Quis: wie; Eurydice stelt de vraag, maar geeft meteen ook het antwoord in het laatste woord van dit vers als ze Orpheus aanspreekt
  • me: < ego, Acc, 1e persoon Enk., LV
  • perdidit: < perdere, A. ind. perf. 3E.

495

  • quis = qui, non, m. E, BVB hoort bij tantus furor
  • furor: de waanzin heeft alles kapot gemaakt
  • En: ‘Kijk!’ – typerend woordje voor het Epyllion (Emotionele betrokkenheid!)
  • iterum retro: pleonasme
  • crudelia fata: < crudelis, nom o. MV, Onderwerp.

496

  • condit: < condere, A ind. praesens 3E – ‘bedekt’
  • natantia: < natare, APP, Acc. o. MV (hoort bij lumina)
  • lumina: < lumen, Acc. o. MV, LV – ‘de ogen’
  • natantia lumina: wondermooie metafoor – probeer zelf het beeld te begrijpen
  • somnus: ‘slaap’, hier als metafoor voor ‘de dood’

497

  • iamque vale: ‘vaarwel nu!’
  • feror : ‘ik word meegesleurd’
  • ingenti…nocte: < ingens, abl v E, HV – hyperbaton (< nox ook als metafoor voor de dood)
  • circumdata: < circumdare, PPP nom v E, ‘omgeven’ – hoort bij het onderwerp van feror, = Eurydice dus

498

  • invalidas…palmas: versomarmend hyperbaton – je ziet haar a.h.w. haar handen tevergeefs uitstrekken
  • tendens: < tendere, APP, nom v E.  – strekkend
  • heu, non tua: ‘<ik>, helaas niet meer de jouwe!’, boordevol emotie!
  • tua: < tuus,a,um, nom v E, DVB bij Onderwerp.

Deel 1: 464 – 477



Deel 2: 485 – 498