1e Ecloge van Vergilius



1e ecloge van Virgilius: Melibeous en Tityrus: een dialoog tussen 2 herders (zangduellen).

Pastorale of herderspoëzie

periode: 42 v Chr: veel landonteigeningen

dactylische hexameter | een dialoog tussen 2 herders (zangduellen).

< Griekse dichter Theocritus

Tityrus -> Titupos: betekent belhamel  (schapen met bel: gecastreerd)


Imitatio en aemulatio

Vergilius heeft zich voor zijn Bucolica gebaseerd op de Idyllen van de Griekse dichter Theocritus. De imitatio (nabootsing) is te zien in de thematiek, het gebruik van de hexameter en het feit dat soms zelfs enkele verzen letterlijk worden overgenomen.

Toch is de Bucolica meer dan een imitatie. Zo vertonen de Eclogen heel wat meer eenheid en structuur; de tien gedichten zijn als een duidelijk geheel uitgewerkt. In tegenstelling tot de Idyllen staat de Bucolica erg dicht bij de realiteit. Zo wordt er geregeld verwezen naar de landonteigeningen, zangwedstrijden en liefdesaffaires. Dit alles, waarmee Vergilius zijn werk heel wat meer diepgang verleent, noemen we aemulatio, ook wel te interpreteren als positieve concurrentie. Vergilius tracht met zijn werk de Idyllen te verbeteren of zelfs te overtreffen.


Meliboeus (1-5)

Tityrus, jij achteroverliggend | onder het bladerdak | van een wijdvertakte beuk

jij speelt | een landelijk lied | op je fijne herdersfluit ;

(maar) wij verlaten | het grondgebied van ons vaderland | en onze geliefde akkers.

wij ontvluchten ons vaderland.  (maar) jij Tityrus, lui in de schaduw

jij leert | de bossen | de schone Amaryllis | weerklinken.

  • Tityre, tu … tu Tityre: T-klanken = fluitspel nabootsen, in X Chiasme (Vergilius speelt het fluitspel van de herders)
  • Zie Metriek aangeduid op de tekst + extra blaadjes
  • patulae fagi: < patulus: wijdvertakt, < fagus, vrouwelijk woord! = beuk: ‘van een wijdvertakte beuk’ = boom = breed (ook in vers: hyperbaton: toont de wijde takken van de boom), gen. v E
  • recubans: APP, nom m. E. < recubare: ‘achteroverliggend’
  • sub tegmine: < tegmen, o.: ‘onder het bladerdak’

  • silvestrem Musam: < silvestris: landelijk, < Musa: ‘muze, lied’ = metonymie: ‘een landelijk lied’
  • tenui avena: < tenuis, < avena: ‘op je fijne herdersfluit’
  • = gekruisd hyperbaton (denk aan: chaos: verhuizen …)
  • meditaris: < meditari: oefenen: ‘je speelt’

  • (sed) nos, (sed) tu: 2x asyndeton
  • linquimus: < linquere: ‘wij verlaten’, noot: normaal (re)linquimus: metrisch syncope
  • dulcia arva: < arvum: akker, ‘onze geliefde akkers (gronden)’

  • nos patriae (v3), nos patriam (v4): parallellisme + polyptoton
  • lentus: ‘lui’

  • formosam Amaryllida: < formosus -a, -um: ‘de schone’, Amaryllida: Griekse acc. enk. van Amaryllis: (de naam van) Amaryllis
  • resonare: ‘weerklinken’
  • doces: < docére: met LV en V (silvas en resonare)

Tityrus (6-10)

O Meliboeus, een god || heeft voor ons | deze rust | gemaakt.

want voor mij zal hij altijd een god || zijn,

een teer lam uit onze schaapskooi zal vaak | zijn altaar | (met bloed) doordrenken.

Hij liet toe (“dat mijn runderen in vrijheid zwerven/grazen“), zoals je ziet, en (“dat ikzelf

speel“) [wat ik wil] | op mijn landelijke rietfluit.

  • Meliboee: vocatief
  • deus || (2x) = Bucolische cesuur || -> deus krijgt zo meer nadruk  (-> bewondering + polyptoton)
  • otia: < otium, o.: rust

  • tener agnus: een teer lam
  • ab nostris ovilibus: < ovile, ovilis: uit onze schaapskooi
  • imbuet: < imbuere: fut. simplex: … zal (met bloed) doordrenken

  • ille permisit + 2 (“a + i”: dat ..)
  • errare, -o: zwerven
  • meas boves: < bos, m.: ‘mijn runderen’
  • ut cernis: zoals je ziet (vergelijking)
  • (me) ipsum

  • ludere: spelen
  • [quae vellem]: [Conj. BVBzin] = [Indirecte Reden in de ruime zin] (persoonlijke mening)
  • calamo agresti: < calamus: rietfluit, < agrestis: landelijk: ‘op mijn landelijke rietfluit’

Meliboeus (11-12,18)

Ik ben niet echt jaloers, eerder verwonderd ; overal

in de ganse landstreek | heerst er zozeer verwarring !     (…)

Maar toch, | die god, wat is hij voor iemand ? | zeg het ons, Tityrus.

  • equidem: ik van mijn kant, versterkt ego (‘ik ben niet echt jaloers’, maar meer verwonderd …)
  • non invideo (tibi): invidére + datief: ik ben niet jaloers (op jou)
  • magis: meer/eerder

  • totis agres: abl. BWB plaats: ‘in de ganse landstreek’
  • adeo: ‘zozeer’
  • turbatur: ‘er heerst verwarring’ = chaos ! (onpersoonlijk praesens: ‘er heerst verwarring’)

  • qui = quis  / wat
  • iste deus, qui sit : Conj. Vragende Vw-zin ?   iste deus, bij Tityrus.
  • da nobis: zeg het ons

Tityrus (19-25) / al naar Rome geweest = dit ganse deel = Laus Romae

Ik dwaaskop meende (“dat de stad [ die ze Rome noemen ] , Meliboeus,

gelijkend was aan die (stad) van ons“), [ waarheen wij herders gewoonlijk

de tere jongen van onze schapen naar beneden drijven ].

zo wist ik dat jonge hondjes op honden leken, zo bokjes op hun moeders,

zo was ik gewoon het grote met het kleine te vergelijken.

maar deze (stad) verheft zozeer het hoofd te midden van de andere steden

zoals cipressen gewoonlijk doen | te midden van lage sneeuwbalstruiken.

  • Vergilius schrijft voor Asinius Polio = maecenas, hij leest dit werk …
  • Veel spondeeën -> traagheid

  • Urbem [quam dicuent Romam: BVB-zin]
  • stultus, -a, -um: dwaas

  • putavi + (“a + i”: dat …) zin
  • similem (esse) + datief: huic urbi nostrae
  • [ quo saepe solemus: alliteratie + pleonasme (‘wij waren dikwijls gewoon’)
  • [ dit gaat over de stad Mantua (= geboortestad van Vergilius)

  • pastores: < pastor, m.: herder
  • ovium: < ovis: ‘van onze schapen’
  • teneros fetus: < tener, < fetus, m.: de tere jongen
  • depellere: naar beneden drijven

  • sic, sic, sic: anafoor + parallellisme (zo, … zo ….).
  • canibus: < canis, m.: ‘op honden’
  • catulos: < catulus: ‘jonge hondjes’
  • haedos: < haedus: ‘bokjes’

  • noram: = no(ve)ram = syncope, < noscere, A. ind. Plqpf, 3 E.: ‘ik had leren kennen’ = ik kende = ik wist
  • componere: vergelijken

  • haec (urbs). … dus veel woordjes weggelaten in dit deel: (esse), (urbi), (urbs)…
  • extulit: < efferre: ‘verheft’

  • quantum: zoals
  • lenta viberna: < lentus: lage, < viburnum: sneeuwbalstruiken
  • cupressi: < cupressus: cipressen

Meliboeus (26)

En welke reden was voor jou zo belangrijk om Rome te zien ?

  • Meliboeus = hier empatisch (meevoelend, meelevend)
  • quae causa: quae is BVB bij causa (‘welke reden’), vragend vnw., nom v E
  • Romam = LV bij videndi < videre, VS, gen. o., E  (VerbaalSubstantief)

Tityrus (27)

De vrijheid (…)

  • Libertas: (godin van) de Vrijheid
  • Geen slaaf
  • Geen vrouw
  • Op het platteland mogen leven

Tityrus (40-45) / gaan vragen in Rome of hij zijn land mocht houden

Wat moest ik doen? Het was niet toegestaan (“dat ik de slavernij verliet“)

noch zo’n hulpvaardige goden elders (“te leren kennen“).

Hier heb ik die jongeman gezien, Meliboeus,

voor wie onze altaren jaar/lijks twaalf dagen roken.

Hier gaf deze aan mij de vragende als eerste een antwoord :

hoed zoals vroeger uw runderen, knapen, fok uw stieren!’

  • Quid facerem ? : Conj. HZ, Overleggende vraag in het verleden
  • servitio: < servitium, o.: de slavernij

  • praesentis divos: < praesens (APP als adj), < divus = deus: ‘hulpvaardige goden’
  • alibi = alius + ibi : ‘elders’

  • hichic: anafoor. (in Rome)

  • illum iuvenem: nl. Octavianus, die dan 24 jaar is en reeds meester van Rome dankzij het tweede triumviraat met Antonius en Lepidus
  • Noot: Vergilius bedankt Octavianus (want ook hij heeft zijn grond teruggekregen via via Octavianus !!)
  • iuvenem: staat exact in het midden van de hele Bucolica = vers 41,5 van de 83 verzen in totaal ! = vlijerij

 


  • quot/annis (bijw.): jaarlijks
  • bis senos (2×6 = 12): < bis (telbijwoord) 2x -> < bis seni (verdelingsgetal): (2x telkens 6, dit is) twaalf, duidt op het offer op de eerste dag van de maand ter ere van de huisgoden, waaronder Octavianus werd opgenomen = 1x per maand offeren.
  • cui -> Octavianus
  • nostra altaria: < altarium, o: ‘onze altaren’
  • fumant: < fumare: roken

  • responsum, o.: een antwoord
  • primus: als eerste = nom, DVB
  • mihi + petenti: < peter, APP, dat. m. Elett: hij gaf ‘aan mij de vragende’,  vlot: hij gaf ‘mij een antwoord’

  • De vraag zelf staat er niet: ‘Mogen we aub onze grond houden ?’

  • pascite !  < pascere: hoed/weid! (laat ze grazen) – imperatief E
  • ut ante = vergelijking: ‘zoals vroeger’
  • pueri: ‘knapen’: Vocatief MV
  • submittite !  < submittere: fok! – imperatief E
  • tauros: < taurus, m.: ‘stieren’

Tityrus (59-63)

Nog eerder dus zullen lichte herten grazen | in de lucht

       en zal de zee hulpeloze vissen afzetten op het strand,

nog eerder { nadat ze het gebied van elkaar hebben doorkruist }

        zal een Parth, als balling, van de Saone drinken of een Germaan van de Tigris,

dan dat zijn gelaat zou glijden uit ons hart.

  • Anteante …: anaforen = 2 HZn, horen bij BZ quam (v 63)
  • De ante zinnen zijn adynata (adynaton) = dingen die onmogelijk zijn !!  (herten/lucht, zee/vissen, Parthen/Germanen)
  • in aethere: < aether: lucht
  • leves cervi: < cervus: ‘lichte herten’
  • pascentur: < pascere, weiden/hoeden/laten grazen (herder) -> < pasci: geweid worden/gehoed worden/grazen (hert)

          -> fut. simplex: ‘zullen grazen’


  • freta: < fretum: ‘de golven’ -> de zee
  • destituent: < destituere: zal afzetten
  • nudos pisces: < nudus piscis, m.: ‘hulpeloze vissen’

  • { pereratis finibus } : < (per)errare, PPP, L.A., abl. m. MV: ‘doorkruist’, { amborum }: < ambo: van elkaar, van beide …
  • exsul: als balling (nom, BVG)
  • bibet: < bibere: drinken
  • < Arar: de Saône, een rivier in Gallië
  • Parthus: een Parth, bewoner van de uiterste oostgrens van het Romeinse Rijk
  • Germania: een Germaan
  • < Tigris: de Tigris, een rivier in het gebied van de Parthen  /   X Chiasme (ABBA)

  • quam = BZ, ‘dan dat’ zou …
  • illius vultus: ‘zijn gelaat’, Octavianus
  • labatur: < labi (dep. wkw), Dep. Conj., praes, 3 E + BWBz tijd (quam): een handeling die niet gebeurt: ‘zou glijden’
  • -> veel spondee: plechtig (zie Metriek op eigen notitie)

Meliboeus (64)

Maar wij moeten weg van hier (…)

At nos hinc = Monosyllaben (= woorden met 1 lettergreep) … een beetje overdreven /


Tityrus (79-83)

Hier toch had je kunnen met mij rusten deze nacht

op het groene bladerbed. ik heb/voor ons zijn rijpe vruchten,

zachte kastanjes en een hoop kaas,

en reeds roken in de verte de schouwen van de villa’s

en grotere schaduwen vallen van de hoge bergen.

  • poteras: < posse, imperfectum: ‘je had kunnen’
  • requiescere: rusten

  • super viridi frondi: super + abl.: op, < viridis: groen, < frons: bladerbed
  • mitia poma: < mitis: rijp, < pomum: ‘vruchten’
  • castaneae molles: < castanea: kastanje, < mollis: zacht: ‘zachte kastanjes’
  • copia pressi lactis: copia (hoop (van) + ‘gen BVB, geheel’ (pressi lectis): (gestremde melk, dit is) kaas

                                      pressi: < premere: PPP, gen, o. E
                                      lactis: < lac, gen, o. E 


  • summa culmina: < summum culmen: (lett: de top van de nok van een dak, dit is) = ‘de schouwen
  • maiores: < maior (comparatief): grotere …